Het zal voor elke sporter die is uitverkoren voor deelname aan de Olympische Spelen in Japan een mokerslag als die vierjaarlijkse medaillejacht te elfder ure, of zelfs klokke twee voor twaalf worden afgelast, maar het meest zou ik te doen hebben met Reshmi Oogink.
Dat is al vreemd, want de sport van haar metier, taekwondo, behoort tot zogenoemde vechtsporten en daar heb ik niet zoveel mee. Het vreselijkste om te zien vind ik die vleselijkste kerels die te boek staan als sumoworstelaars. Dan lubbert daar honderden kilo’s trilvlees op een matje.
Het heet een onverdunde vorm van Japanse cultuur te zijn, maar doordat zelfs veel Japanners de inspanningen die men zich dient te getroosten net iets té gortig vinden, zijn het veelal Mongoliërs, die – dat dan weer wel – de Japanse nationaliteit hebben gekregen. Volgens een Japans gezegde zijn veel sumoworstelaars simpelweg door toeval met een andere nationaliteit geboren.
Ik begrijp er weinig van, maar vind het op een of andere manier toch fascinerend. Dat geldt voor de meeste vechtsporten (alleen het woord vechtsport vind ik al in zichzelf tegenstrijdig. Met een variatie op René Descartes is het kennelijk ‘Ik vecht dus ik besta’. Een manier van leven, kortom.
Dat ik ooit in vechtsporten kennis maakte heeft mijn vader zaliger op zijn geweten, want die maakte me midden in de nacht wakker voor een partijtje boksen tussen Cassius Clay en Joe Frazier. Ik was twaalf jaar, begreep er niets van, maar was gefascineerd en deed er ’s anderendaags verslag van onder de eiken op het schoolplein. (Twee jaar eerder idem dito, want toen wekte mijn vader me om de eerste mens op de man te zien lopen, Neil (‘That’s one small step for(a man, but one giant leap for mankind’) en nog lang heb ik aan gedacht Hugo van Rhijn eigenlijk Hugo Walker was.
Dit bewijst dat alles in het leven om passie draait, om het verlangen ergens door te worden gegrepen, om de eerste en dus de beste in te zijn, iets te doen, te zien of te bereiken wat nog nooit is vertoond, een record vestigen, wat de menselijke zucht naar competitie aanwakkert.
Naar het schijnt gaan de Olympische Spelen door, maar mocht dat om welke reden niet doorgaan, dan begroot me dat met name voor Reshmie Oogink. Dat komt vooral door een interview dat ik met haar had, begin 2014, in de ambiance van NielZ waar het CDA ter stede een nieuwjaarsbijeenkomst hield. Ik was onder de indruk van hoe ze in het leven stond en hoe ze dat in haar sport tot uiting bracht. Ze vertelde over haar drijfveren in de sport en in het leven, die zo goed als samenvielen.
Ook zij had een vader die haar wakker maakte voor de sport, in haar het vlammetje aanblies voor taekwondo. Ook geen wonder, want die vader had een sportschool, met veel ruimte voor vechtsporten. Al snel bleek het talent erfelijk te zijn, sterker nog, Reshmi was een megagroot talent. Ze schopte het letterlijk en figuurlijk tot de olympische vechtmat en won vier jaar geleden brons op de Olympische Spelen in Rio de Janeiro in de klasse 67-kg-plus. Een olympische medaille, van mij mag ze er nog een paar winnen. Alleen al daarom zou ik met haar te doen hebben als het niet feest niet doorgaat.
Han Pape