De zegeningen van het lesgeven wegen doorgaans op tegen de nadelen. Terwijl zeurende studenten, eindeloze vergaderingen en bergen correctiewerk een fors gewicht in de schaal van het mindere leggen, zijn enthousiaste leerlingen, aardige collega’s en vooral de vakanties die de weegschaal naar de positieve kant laten slaan. Wat dat laatste betreft: thans heb ik herfstvakantie. Hoewel tijdens de eerste twee dagen nog sprake is van het knagende gevoel dat er nog werk te doen is, begon dag drie al met het bevrijdende idee dat ik echt niets hoef te doen.
Behalve sporten natuurlijk. Sterker: ik sport nu vaker dan voorheen. Niet zozeer omdat ik een zee van tijd heb, maar met name nu ik minder moe ben. Of, zoals men in deze dreven zegt: nig zo meu meer. Want behalve dat het juist volwassen gehoor aan wie ik mijn lessen bestaat uit een soort energie nemende vampiers, terwijl het voorbereiden van lessen en het nakijken van wat soms bagger en een enkele keer subliem is, is geen sinecure. Als ik dan afgefakkeld en gereed voor stoffer en blik huiswaarts keer, heb ik de tank leeg en staat deze jongen dus, om de metafoor door te zetten, geparkeerd. Dan is de gedachte ondragelijk om de trap op te gaan teneinde mijn mancave te betreden, alwaar gewichten, medicijnballen, elastieken en een boksbal voor gebruik gereed staan.
Ik zal, zij het met tegenzin, bekennen dat er ook sprake is van zoiets als een ouderdomdingetje. Een beetje in ieder geval. Immers, menig leeftijdgenoot ziet reeds op tegen de inspanning van het vanuit halfliggende houding op de bank opstaan en lopen teneinde het tv-programma te onderbreken voor toiletbezoek. Nu, zo erg is het nog niet. Bij ons op school mochten wij ons namelijk opgeven voor een bloeddruktest bij de faculteit Fysiotherapie. Nog weer een voordeel van het docentschap. De studenten daar namen niet alleen mijn bloedruk op, maar maten de hartfrequentie alsook mijn zuurstofgehalte. Het bleek allemaal uitstekend, gelet op mijn leeftijd. Dat laatste werd er uitdrukkelijk bij vermeld. Had niet per se gehoeven wat mij betreft.
Niettemin: kennelijk kan en mag ik bij tijd en wijle moe zijn en mijn dagelijkse verplichte (van mijzelf dan) inspanning zonder merkbare fysieke gebreken overslaan. Kortom, moe zijn mag.
Rest de vraag of ik mij thans op een hellend vlak bevind. Want wanneer ontbreekt mij volkomen de lust om welke inspanning dan ook te verrichten? Ik beeld mij in dat zulks nooit het geval zal zijn, maar mocht ik beleven om pak ‘m beet 84 te worden, doe ik dan nog iets van sportieve aard? Kortom, op welk moment mag je constant moe zijn? Kijk: deze kwestie houdt mij bezig. Misschien niet verstandig, het is immers nu vakantie en tobben heeft geen zin, men kan maar beter bij het moment leven. Wat je overigens ook doet wanneer je dement wordt.
Erik Endlich