Traditioneel loop ik op Oudejaarsdag de – hoe origineel – Oudejaarscross van onze atletiekvereniging. De route voert over de Nyreesberg van (alweer uniek) het Nyreesbos, en vervolgens via de weg naar de overkant van datzelfde bos.
Het kan u nauwelijks ontgaan zijn dat het de dagen daarvoor hevig geregend had. Aldus veranderde de paden in dit bos in modder, plassen water en uiterst verraderlijk gladde, ogenschijnlijk “droge” stukken. Een rondje bedroeg 2,5 kilometer, zodat ik voor de vijf twee ronden diende af te leggen.
In de tot kleedkamer omgebouwde uitspanning, die doorgaans koffie schenkt en eenvoudige maaltijden serveert, wemelde het van de lieden met modderpoten die even daarvoor een poging tot het rennen van een 10 km – die eerder zou starten – hadden gedaan, maar jammerlijk ten val waren gekomen. Een meneer naast wie ik mij omkleedde hield een gestrekt been op een stoel, en de enkel van dat been was zodanig opgezwollen, dat het leek of hij leed aan Elefantiasis. Hij was uitgegleden en ongelukkig terechtgekomen. Een leuk begin voor het Nieuwe jaar, zo kwam het mij voor. Dan te bedenken, dat het renen door een bos een plezierige wijze van verplaatsen hoort te zijn. Ik begaf mij ongerust op weg naar het startvak.
Ik had optimistisch een soort van kort broekje aangedaan, want koud was het niet. Achteraf had ik spijt, want een blik naar beneden bood de aanblik van dunne witte benen die vanwege het lange stilstaan langzaam veranderde in stelten van kippenvel met een blauwige waas. Eindelijk klonk het verlossende startschot.
Ik stond ergens midden in de massa, maar het veld voor mij werd op natuurlijke wijze uitgedund aangezien menig atleet als een soort van kegel op een bowlingbaan onderuit ging. Licht panisch laveerde ik tussen de horizontale lijven en deed ik of ik de kermende uitroepen niet hoorde. Voorts klonk een soppend geluid, als van koeien die door een drassig weiland gaan. Al snel werd mij duidelijk dat ik zelf die geluiden voortbracht.
Nu deed zich de wonderlijke omstandigheid voor, dat ik als een schicht deels over en deels door de modder schoot. Daar waar atleten met voorzichtige tred langs het randje van modderpoelen ijlden, besloot ik driest de kortste weg te nemen en dwars door de prut te sjouwen
.
Het was een mirakel. Jongens van wie ik tijdens races nooit meer zag dat hun in de verte verdwijnende, deinende achterkant, haalde ik met een aardig vaartje in. Je zag de verbijstering op hun door afzien verwrongen bekkies. Ik zweefde als het ware over de troebele wateren. Sommigen konden de mentale klap van mijn voorbij schietende, schonkige lijf in dat merkwaardig korte broekje nauwelijks aan, waardoor hun motoriek voor even stokte en zij bleven steken in het zuigende zwarte modderwater.
Nooit geweten, maar ik ben een modderloper, oftewel: een prutatleet. Zo ben ik altijd genoemd, en nu weet ik: het klopt.
Erik Endlich