In de reeks Merkwaardige Sporten mag de zogeheten escaperoom niet ontbreken. Zo op het oog geen activiteit die het predicaat “sport” verdient, maar dat is een vooroordeel. Want je gaat er van zweten, de druk wordt steeds groter en je wilt op enig moment dat het afgelopen is. Dus: een sport.
Komaan dachten de wederhelft en ik: laten we eens gek doen en met de kinderen uit eten gaan (tot zover trouwens niks geks aan) en vervolgens een escaperoompje doen. Nooit eerder gedaan, maar we hadden tevoren het nodige vertrouwen, gelet op de in ruime mate aanwezige brainpower. Het zou naar verwachting slechts een kwestie van minuten zijn, voordat we dat benauwde kamertje konden ontvluchten. Het record stond, zo vermeldde het entreebord, op 38 minuten. Ha! Amateurs. Dilettanten. Klungels ook.
De meneer die ons het principe uitlegde en vertelde dat hij, indien wij op een rode knop drukten, ons verder zou helpen, hoorden wij met een ‘Jaja, laat ons nou maar binnen’ aan en nadat de deur met een klap achter ons dichtsloeg, waren wij op onszelf aangewezen. Om te beginnen bestond de verlichting uit een nerveus lampje dat telkens aan en uit ging, zodat wij in het halfduister onze weg zochten. Hierbij deed zich het bezwaar voor, dat ons team volledig bestond uit zogenaamde ‘doeners’. Je hebt immers ook denkers, leiders en geloof ik slaven, maar bij ons begon iedereen nerveus overal aan te trekken, te duwen en te sjorren en daarbij schreeuwden wij door elkaar en merkten niet, dat een microfoonstem bij herhaling riep dat er een lichtknopje was. Opeens hoorde mijn oplettende eega dat wel en ziedaar: er was eindelijk licht. Wij bevonden ons in een kluis met een wand vol metalen deurtjes. Aan de andere muren hingen portretten. Zoonlief trok random aan de lijsten van die portretten, waardoor één portret van een bankdirecteur een kwartslag kon draaien. Het leidde zo op het oog niet tot nieuwe inzichten en er openden geen luiken of wandtegels. Onze dochter ontdekte blaadjes met cijferreeksen en een geplastificeerd kaartje waarop vreemde voorwerpen. Ook hier bracht ons nerveuze gekrijs en pogingen om elkaar die blaadjes af te pakken ons niet verder dan tot de conclusie, dat wij geen idee hadden hoe het verder moest. Ik verzonk in gepeins, maar die inspanning leidde slechts tot de constatering dat wij vooral goed moesten nadenken.
Gelukkig hielp de microfoonman, die steeds kwader klonk, ons een kamertje verder. In dat vertrek stond een bureau met een typemachine. Het blaadje met tekst rukten wij eruit en hielden dat tegen het licht, de machine zelf werd gesloopt in de hoop er een aanwijzing in te vinden en wij rammelden fanatiek aan de lampen die er stonden in de verwachting dat er wat uit zou vallen. Aan de panische microfoonpersoon te oordelen was dat niet de bedoeling. Toen klonk er een verlossende toeter, dat het einde betekende van ons uurtje poging tot ontvluchten.
De rekening was fors: ze hebben de kamertjes moeten renoveren.
Erik Endlich