Ach, was ik maar als het paard. Ik bedoel eigenlijk: zoals el Caballo. Dat is Spaans voor ‘het paard’ en zo werd Alberto Juantorena genoemd in zijn thuisland Cuba. Wie de man, die in de Olympische Spelen in Montreal – 1976 – zowel de 400 meter als de 800 meter won, heeft zien lopen vergeet dat niet snel. De man, precies even lang als deze jongen, had een soort uitschuifbenen. Eén been nam reeds de bocht, terwijl ’s mans lichaam zich nog op het rechte stuk bevond. Vervolgens was het grote passen snel thuis: zéér snel thuis. Hij is ook op beide nummers wereldrecordhouder geweest. De 400 meter raffelde hij af in 43 secondjes nog wat, de 800 meter deed hij er precies een minuut langer over. Ach, pak YouTube er bij en zoek de man. Zelfs een wielrenner ervaart dat als een openbaring. En dat zegt wat.
Nu even een linkje leggen met deze jongen. In alle bescheidenheid natuurlijk. Maar behalve van dezelfde lengte ben ik ook behept met een stel benen die dóórlopen tot aan de navel en waarmee ik enorme passen kan maken. Dat is voor de lange afstand een bezwaar, want de duurmens heeft korte pootjes waarmee hij of zij in een hoog tempo over asfalt of tartan trippelt. Waar ik één pas doe, heeft de lange afstand-mens er reeds vijf op zitten. Ik smijt daarentegen met krachten.
Goed, bij een afstand als de 400 meter krijgen mijn stelten tenminste de ruimte. Zij het, dat ik geen sprintwonder ben. Vroeger was het: snel starten, met lange pas 300 meter volmaken gevolgd door wat de Amerikanen “het gevecht met de beer” noemen, zij het in het Engels. Want na 300 meter of zoveel eerder lopen je benen vol, je verzuurt en zelfs topatleten zien er dat laatste stukje uit alsof ze plotseling een onzichtbaar persoon op de schouders hebben genomen. Eerlijk: de 400 meter wordt als het zwaarste loopnummer gezien. Een schier eindeloze sprint.
Toch even gekeken net wat je op mijn leeftijd van de Atletiekunie tenminste moet lopen om eventueel in aanmerking te komen voor een medaille. Dat is 1:05.80. Confronterend – dat is het ook. Lieve help, die tijd liep ik vroeger reeds bij het inlopen. In mijn hoogtijdagen, voor zover daarvan sprake was, beschouwde ik een dergelijk tempo als iets voor de rollatorgames of waar slechts een hoogbejaarde vrolijk van wordt.
Het zij zo, maar dat moet ik toch kunnen lopen. Ruim 65 secondjes. Lange passen, net als el Caballo. Gisteren, op de baan, even voorzichtig geroken aan die tijd. Een 150 gelopen. Dat zou dan in zo’n 24 seconden moeten gaan. Eerst op souplesse. Toen alle zeilen bijgezet.
Nog een keer geprobeerd.
Ik heb geen hippische gaven, zoveel is duidelijk. Hoogspringen. Dat is pas leuk! Je wordt er in ieder geval niet zo verschrikkelijk moe van.
Erik Endlich