Krakende knieën en een protesterend lijf: geen omstandigheden die mijn deelname aan de Oudejaarsloop in Almelo vertrouwen gaven.
Toch viel het mee. Ik moest namelijk denken aan Jesse Owens. Niet veel sportvrienden weten dat deze donkere plaag van de nazi’s kort voor de finale van de honderd meter tijdens de spelen in Berlijn (we praten 1936) verging van de rugpijn.
Eenmaal los uit de zelf gegraven blokken – zo ging dat in die tijd – had hij nergens last van.
Goed: zó snel spurtte ik niet richting meet, maar ik liep dan ook de vijf kilometer. Een laffe afstand voor de diehard duurloper, maar ik had geen zin om mijzelf iets van zes keer tegen te komen, wat bij een tien kilometer wel het geval zou zijn. Het werd dus de vijf. Er was ook een nóg attractievere drie kilometer, maar dan struikelde je over de kinderen. Waarvan een deel mij ook nog lachend voorbij zou lopen, wat mij mentaal zou knakken. Nee bedankt dus.
Het was een loodzware cross. Fors stijgend, duizelingwekkend dalend, veel modder en een weiland waarin geen koe een meter vooruitgang zou boeken: hard werken dus. Ik ben licht, maar dat voordeel wordt in belangrijke mate teniet gedaan door benen als stelten. Dat onderstel loopt door tot ergens voorbij mijn navel en noopt mij tot het nemen van passen die weinig onderdoen van die van de Grote Vriendelijke Reus. Dus ben ik al jaren bezig de pasfrequentie op te voeren en kleinere pasjes te nemen. Het oogt wonderlijk. Een giraffe die aan ballet doet.
Goed, nu even over hoe je een cross uitloopt. De kunst zit ‘m in het plakken en hoppen. Ik bedoel: je begint met een zekere ritme en tempo aan je afstand. Je hebt dan zoiets van: als ik deze snelheid aanhoud, moet ik het kunnen volhouden en durf ik tijdens de jaarwisseling ook nog zonder de ogen te knipperen mijn eindtijd te noemen. Maar de ellende is, dat er heel veel lieden in de weg lopen. Wat leidt tot een enorme stress, want voortdurend denk je: moet ik er langs? Of loop ik mijzelf dan de vernieling in? Houd ik dit vol, of doe ik mijzelf tekort? Daarbij ben je als man lijdende aan de testosterontoevoer, die maakt dat je bepaalde types, die je kort voor de wedstrijd nog joviaal op de schouders sloeg, absoluut vóór wil zijn. Heeft te maken met status, de plek op de apenrots, het gegeven dat die eikel op de training altijd nét voor je de meet haalde.
Zo iemand tijdens je race op de hielen zitten: afgrijselijk is dat. Je bijt je vast in dat serpent, zwoegt hijgend en kwijlend achter die dansende rug, zijn bemodderde poten. In mijn geval: een concutrainer. Ik bleef de uitslover net voor. Ik hoop dat hij volgend jaar thuisblijft.
FOTOGRAFIE: PS Design Fotografie
Erik Endlich