Het is bruin, overal om me heen. Voor mijn ogen, om mijn neus, in mijn hele gezicht. Zie ik mijn eigen armen eigenlijk wel? En waar zijn mijn benen? Ik voel dat ze drijven in dit enorme surfpak van me. Het drijft tenminste en de magere 17 graden van het water zijn zo enigszins dragelijk. Of voel ik mijn benen gewoon niet meer? Ach, ik kan ze toch niet zien.
Hé, daar zie ik iets roods in al het bruisende bruin. Het zal een boei zijn. Een reddingsboei, maar mijn redding gaat deze boei niet zijn. Het betekent slechts dat ik pas halverwege ben. Nog een halve kilometer te gaan.
Bah, gatver. Het smaakt nog smerig ook. Hoeveel van deze bruine vloeistof zal intussen in mijn maag klotsen? Misschien moet ik straks wel spugen op de fiets. Dan ben ik het tenminste kwijt.
Auw! Van wie is die voet? Of is het eigenlijk wel een voet? Ga ergens anders zwemmen, waarom precies in mijn vaarwater? Hoor ik iemand roepen? “Mevrouw, hallo. Je zwemt aan de verkeerde kant!” Door mijn beslagen zwembril heen zie ik een bootje. Een reddingsboot. Maar ook deze boot gaat vandaag mijn redding niet worden. Wel stuurt de bemanning me de goede kant op. In de richting van de kade.
De kade. Mijn enige verlossing van vandaag tijdens deze triatlon in Beesd. Het vasteland waar mijn racefiets op me wacht. Waar 40 kilometer verder mijn hardloopschoenen klaarstaan voor nog eens 10 kilometers te voet.
Ik voel de modder tussen mijn tenen. Het bruine water maakt plaats voor een strakblauwe lucht. M’n zwembril af. Zo vanaf de kant lijkt deze kronkelende rivier De Linge een prachtig paradijs.
Maar wat is het een bruine, ijskoude hel als je er in moet zwemmen.