De tragiek van de korfballer: geen sportliefhebber neemt je serieus. Dat geldt ook voor de sportvisser. Of de jager. Toch is er wel een wezenlijk tussen deze twee lieden. De sportvisser zet de vangst terug, bij de jager is dat wat moeizaam. Enfin: is vissen sport? De Urker visserman of de IJmuider visboer werkt, maar je kunt dat bezwaarlijk sporten noemen. De pleziervisser, die bijvoorbeeld een burn-out het hoofd tracht te bieden door uren achtereen naar het puntje van een dobber te staren, valt eveneens buiten onze doelgroep. Hoe anders ligt dat bij de hardcore wedstrijdvisser
Ik lees een sportvissersblad en het is uiterst amusant te lezen hoe fanatiek de wedstrijdvisser bezig is. Zodanig dat ik denk: je hebt een ongelukkige relatie, veel ruzie thuis of tenminste een deprimerende woninginrichting. De lui zijn fulltime bezig om zoveel mogelijk vissen uit het water te sleuren. Daarbij is het bijvoorbeeld van het hoogste belang dat je de vis razendsnel drilt en in een netje deponeert, het dier in een oogwenk ontdoet van het haakje, de vis in een leefnet deponeert, de haak beaast – u merkt, ik heb er zicht op – en wat snippertjes voer te water laat dat van een zodanige receptuur is, dat dit de mogelijkheden van een topkok overstijgen. De vis zelf weet overigens vermoedelijk niet wat hem overkomen is: zó snoep je van een wurm of made, het volgende moment zwem je in de beslotenheid van een leefnet. Waarna je na korte tijd weer thuis bent. Ik heb het een wedstrijdvissers zien doen, en je gelooft het niet. Ze vissen met 11 meter lange hengels, wat Bomans ooit een visser deed vragen: ‘Kunt u niet beter aan de overkant gaan zitten?’
In Engeland, de bakermat van het sportieve vissen, worden viswedstrijden rechtstreeks op de televisie uitgezonden. Bloedstollend spannend voor wie het weet te waarderen. Daar vissen ze doorgaans met lange werphengels, de zogeheten match. Geïnspireerd door deze topsporters zocht ik afgelopen zondag de zonnige waterkant op, voorzien van zo’n match, een doosje maden – zijn ze gek op die rakkers – en een zakje voer dat volgens de winkelier magische vangkracht bezat.
Tja: hoe het ging. Niet dus. De wind maakte pruiken van mijn lijn, het voer deponeerde ik te ver links of althans een eind van de dobber, de maden kropen uit mijn doosje en reeds bij het optuigen kwam er een soort Gordiaanse knoop in de lijn, alsof mysterieuze krachten afkomstig uit dezelfde streek waar de Wet van Murphy vandaan komt samenspanden om deze visser vol weerzin en met armen vol rommel – matchhengel, madendoos, voerzak, stoeltje, landingsnet, leefnet, hengelsteun, onthaker, loodkorrels, tangetje, dobberdoosje, hakendoosje, molen – naar huis te sturen. En dan de lui die je tegenkomt: ‘Nog wat gevangen?’
Misschien moet je wel heel veel trainen. Dat valt niet mee: thuis is het zó gezellig.
Erik Endlich