De betere sporter haal je er zó uit: stijlvolle en technisch volmaakte bewegingen makend, soepel gaand over gras, tartan of parket, efficiënt scorend of zwevend naar wereldtijden. Dacht het niet. Ja tuurlijk, doorgaans hebben topsporters een perfecte techniek. Maar er zijn genoeg voorbeelden van winnaars en recordhouders, die op allerberoerdste wijze tot hun prestatie kwamen. Sifan Hassan bijvoorbeeld heeft een bol ruggetje en een merkwaardige armbeweging. Wat gedacht van Froome: starend op het balhoofd van zijn fiets schokschoudert hij naar de zege in de Tour de France. Marti ten Kate heeft een akelige zit in zijn loop, maar dat weerhield hem er niet van om menig keer Nederlands kampioen te worden. Emil Zatopek reeg bekkentrekkend en zwalkend over de gravelbaan de Olympische gouden medailles aan elkaar. Menig Ethiopiër of Keniaan, die op de marathon reeds na twintig kilometer de Europese top achter zich laat, zwaait met één arm alsof er ongedierte dient te worden afgeweerd, slaat de voeten zijwaarts uit of loopt met verkrampte, hoge schouders. Daarachter lopen lieden als geoliede machines, maar zij finishen acht minuten later. Afgezien van de rop-a-dope tegen Foreman bokste Ali steeds gevaarlijk dekkingsloos, met alle nare gevolgen van dien. Afrikaanse steeplelopers hebben geen hordentechniek en smijten met hun krachten – maar winnen wel. Heeft u Paula Radcliffe, nog steeds de snelste vrouw ooit op de marathon, wel eens zien rennen? Alsof ze permanent een epileptische aanval te verwerken krijgt.
Ik geloof in de zegeningen van bijvoorbeeld loopscholing, maar ik denk ook dat wij sporters weinig kunnen schaven aan iets dat door genen bepaald wordt. Binnen die grenzen kan er slechts marginaal worden bijgespijkerd. Vanzelf zijn technische sporten als turnen en kunstschaatsen vooral een kwestie van veel oefenen en vervolmaking van bepaalde bewegingen, maar ook dan is de aanleg doorslaggevend. Daarom geloof ik niet duursporters, die lopen als een verkreukelde krant, na wat technische aanwijzingen plotseling als springbokken naar de meet snellen.
Daar denken sommige trainers anders over. Een collega-trainer laat zijn rijpere atleten eindeloos knieheffen, huppelen, hupsen, springen en trippelen – maar ik zie zijn lopers tamelijk beroerd, althans niet fraaier over de baan schuifelen dan toen zij in het kader van een beginnerscursus gebrekkig hun passen plaatsten. Vanzelfsprekend kan ook deze trainer zijn pupillen niet buiten hun genetisch sjabloon drukken. Wat kan het bommen: als zij maar lol aan het lopen hebben. Hoe onvolmaakt ook.
Toegegeven, met wat oefeningen van buik- en rompspieren kan ik al wel iets rechterop hollen dan voorheen, toen ik nog als een komma over het tartan ijlde. Maar ik liep toen wel véél harder. Jeugd en snelle ouders: de enige garantie op succes.
Erik Endlich