Achteraf bezien heb ik mijn aanleg voor atletiek vergooid. Dat komt omdat ik er maar een beetje op los heb geleefd. Dat zie je overigens wel vaker: spijtoptanten die een carrière verknald hebben omdat ze op het moment suprême, toen de mogelijkheid zich voordeed om door te breken en het talent ten volle te ontplooien, niet thuis gaven. Drank en vrouwen, coke en snuiven, uitgaan of studeren: dat werk. Bij mij ging het vanwege eerstgenoemde combinatie mis. Niet helemaal, want vrouwen moet dan enkelvoud zijn.
Ik bedoel, ik deed mee aan de competitie van onze atletiekvereniging, nota bene in de derde klasse, B-groep, Noord-Oost-Twente. Ik won in die ongelooflijk sterk bezette wedstrijden wel eens een hordenloop, pakte de winst bij het hoogspringen en wanneer ik ging speerwerpen renden de juryleden terstond naar het achterveld. In die tijd van Sturm und Drang stak ik wel eens een pijpje op: het schaamrood stijgt mij zelfs nu nog naar de benige kaken. Ik hechtte aan een zekere intellectuele statuur, wat enigszins teniet werd gedaan door mijn constante hoesten en de pijp waarin ik noodgedwongen ongeveer om de veertig seconden de vlam injoeg, wat ook al niet bijdroeg aan het imago van de bedachtzame en tot diepere gedachten neigende jongeman.
Daarna ontmoette ik de toen nog tamelijk jonge wederhelft, die belangstellend mijn verrichtingen op de atletiekbaan aanschouwde. Teneinde haar te imponeren maakte zich een soort van elastische lichtheid van mij meester, waardoor ik ongelooflijk soepel de horden nam. En vervolgens, ondertussen een schuin oog werpend op de tribune waar mijn onwaarschijnlijk mooie toen nog vriendin zat, bleef ik haken achter horde nummer vijf en donderde aldus zeer onelegant op mijn mombakkes. Ik was drie maanden – in het hoogseizoen nota bene – geblesseerd en uit de roulatie.
Ik moest het bed houden, wat ook weer voordelen bood, maar ik raakte wel mooi aan de drank. Want mijn vriendin dronk wijn. Ik af en toe een biertje, waarvan ik het laatste kwart doorgaans heimelijk in de planten smeet. Maar ik leerde wel wijn drinken tijdens onze samenleving. Zodanig dat ik alcoholist werd, althans in de ogen van de weinig rekkelijken ter zake alcoholconsumptie. Want ik dronk – en drink vanwege de verslaving nog steeds – twee glazen wijn per dag. Als het gezellig is drie. Het is doorgaans gezellig thuis. Daarnaast is mijn inmiddels eega een Tukkerse in hart en nieren en dientengevolge een consument van sloten koffie. Ook deze voor de fysiek desastreuze drank giet ik met mokken tegelijk in mijn strot, zodat mijn zenuwbanen aan gort gaan.
Overigens zijn de meningen onder verschillende experts wat milder over de werking van koffie. Hell: cafeïne staat zelfs op de dopinglijst. Feit is wel dat mijn hoogtepunt, sportief gezien, reeds lang voorbij is. Privé zijn er evenwel nog steeds hoogtepunten. Daar moet ik dan het maar mee doen.
Erik Endlich