Deze keer heb ik mijn stukje voorbij de afgesproken deadline ingediend: voor het eerst. Het had vorige week moeten worden geplaatst. Ik heb echter geen besef van tijd. Wij zitten namelijk in afzondering op een landgoed ergens in de Bourgogne, waar een ander besef van nu en hier is, de Wifi-verbinding even onbetrouwbaar is als het laatste type Boeing-vliegtuig en er geen media voorhanden zijn die het moment van de week duiden.
Het is hier een leven volgens het Huckleberry Finn-principe, wat zoveel betekent dat je in korte broek en een allengs smeriger wordend shirt wat vist, rondstruint en slentert richting winkel of imposant vergezicht. De Mississippi van Huck is in dit geval de Ouche, een rivier waaruit ik onder meer een buitenformaat regenboogforel en een aantal kopvoorns wist veilig te stellen. Die kopvoorns, vrijwel onbekend in ons thuisland, zijn merkwaardige vissen die een hengel kromtrekken, maar toch van bescheiden formaat zijn. Zelfs de forel, die dikbuikig en zeker veertig centimeter lang was en daarmee een aanmerkelijke maaltijd had gevormd, heb ik teruggezet. Op een kleine piercing na mankeert de beestjes niets.
Over sport valt niet meer te zeggen dan dat ik daar thans niet aan doe noch iets mee te maken heb. Het opmerkelijke is, dat ik er geen moeite mee heb. Waar ik thuis het geweten voel knagen zodra ik noodgedwongen en in een zeldzaam etmaal niet aan sport doe – ik kan mij die dagen nauwelijks heugen – beperkt de fysieke inspanning zich hier tot het drillen van vissen die zich niet aanstonds gewonnen geven.
Toch is het geloof ik niet zo dat ik hier transformeer tot een week persoon die, eenmaal thuis, slechts met moeite en amechtig hijgend de eerste verdieping weet te bereiken. Want al dar ik een beetje over het twee hectare grote terrein rond, ik ben wel voortdurend buiten en loop van en naar de grote vijver, langs de rivier en over de weilanden, waar onze honden zich kunnen ontlasten. Waar ik beroepshalve op mijn krent, voor een beeldscherm en tikkend op toetsen, de hypotheek bijeen schraap, is er slechts dit moment waarop ik hoewel gedisciplineerd maar moeizaam de letters voor dit stukje bij elkaar type. De vingers, inmiddels knoestig van het steeds vasthouden van hengel en vis, de nagels met rouwranden omdat niemand daar om maalt, gaan onwennig over het toetsenbord.
Het vermogen om snelheid te maken en deze vast te houden, tamelijk essentieel voor de hardloper, is vermoed ik wel goeddeels verdwenen. Ook dat verschaft mij geen bezwaard gemoed. Want geestelijk ben ik geheel in Zen en de zon (hier geen noodweer als in het thuisland) en dat geslenter brengen botten, pezen en spieren heil en zegen. Want eerlijk gezegd begon het gestel na een zware training, destijds, tamelijk te piepen en te kraken. Hier geen centje pijn dus.
We blijven nog een tijdje. Geen idee wanneer mijn volgende stukje komt.
Erik Endlich