Ik blijf het een fascinerende periode vinden, die transferwindow. Het ene moment sta je als speler een loempia te eten op de markt en een dag later ben je geëmigreerd naar een land waarvan je eigenlijk niet precies weet waar het ligt. Dat moet toch raar zijn. Melvin Platje nokte hem bijvoorbeeld opeens naar Azerbeidzjan. Jammer dat er geen beelden zijn van zijn presentatie. Een Melvin Platje die een bal op de knie laat vallen op de middenstip in Bakoe, terwijl er in de zestien een geit ritueel wordt geslacht. Lieve mensen, mooi man.
Andersom werkt het natuurlijk ook. Afgelopen week trok FC Twente twee Afrikanen aan. De een kwam van Olympiakos en de ander van Manchester City. De jongens moeten dus wel wat gewend zijn. Toch komen ze in een land waar het zondag drukker is bij de Chinees dan in de kerk. Ineens moet je met de selectie mee naar het Carnaval in Oldenzaal. Dan sta je daar verkleed in een Tiroler lederhose naar honderd wagens van papier-maché te kijken. Hoedje met een veertje op het hoofd, alles. Je past je aan, je moet wel.
Je hoort bijna nooit dat een transfer afketst omdat een speler geen zin heeft om te emigreren. Wesley Verhoek deed het ooit toen hij nog bij ADO speelde en naar Nottingham Forrest kon. Heimwee was de klacht. Hij werd direct weggezet als de grootste natte wind op de Nederlandse velden. Ik vond het eigenlijk wel wat hebben. Lekker thuisblijven, lekker ballen in de achtertuin. De mensen die het hardst riepen dat het zwak was, stonden op hun 18de met betraande ogen naar mama te zwaaien omdat ze een weekje naar Salou gingen.
Nee, getransfereerd worden is niet niks. Ik zou het weleens willen zien hoe zoiets in werkelijkheid aankomt bij de familie. “Mama, ik heb voor vijf jaar getekend in de Azerbeidzjan. Ze zochten nog een spits. Kom je nog langs? En wil je dan een pot pindakaas voor mij meenemen?”