Een leuk weetje voor hardlopers: toen Usain Bolt zijn wereldrecord op de 100 meter liep (9,58), had hij slechts twintig procent van die race bodemcontact. Opmerkelijk is dat. Hieruit volgt, dat de man voor de rest van die sprint zweefde. Voor wie mij per definitie niet serieus neemt: bewegingswetenschappers hebben dit vastgesteld.
Enfin, wie de gemiddelde trimmer observeert – zoals deze jongen dat al decennia lang doet – merkt, dat deze zwoeger bijna voortdurend bodemcontact heeft. Zoals een snelwandelaar, die vanwege het reglement wel contact moet houden met de grond. Natuurlijk heeft gebrekkige techniek te maken met het gegeven, dat er bijna geen sporter is die niet hardloopt. Over breedtesport gesproken. Zo lopen ook lieden hard die beter iets anders kunnen gaan doen, zoals curlen of bejaardengym. Maar ook fanatieke lange afstand-lopers bewegen zich dikwijls even moeizaam als een door de modder ploegende os.
Tegelijk gebiedt de eerlijkheid mij op te merken dat er toplopers zijn, die lijken te spotten met het technisch ABC van de hardlooptrainer. De een zwaait telkens met één arm harder dan de andere arm, een ander heeft een zit in zijn loop, er bevinden zich X-beenlopers en platvoeters tussen, een enkeling zwaait het been onvoldoende althans nauwelijks naar achteren, laat het hoofd naar voren hangen of kijkt juist steeds naar boven als om het weer te voorspellen. Maar ze gaan wel bloedje snel.
Aangezien er tijdens mijn trainersopleiding steeds op een juiste looptechniek werd gehamerd, bleef ik aanvankelijk mijn atleten voortdurend lastig vallen met aanwijzingen hoe efficiënt te bewegen. Inmiddels weet ik, dat dit zaad op de rotsen valt. Men loopt op grond van aanleg, of beter gezegd: op basis van genetische beperkingen. Daar helpt geen lieve moeder aan.
Grappig wordt het pas, als je de atleten confronteert met de wetenschappelijke bevinding waarmee ik mijn stukje begon. Ik liet mij clubje lopers in hoog tempo lopen met de boodschap, het zweefmoment langer te laten duren. Een hilarische vertoning volgde. De buitenwacht zou kunnen denken dat betrokkenen coke hadden gesnoven. Men nam enorme passen en gooide de armen onbewust zijwaarts tijdens die milleseconde zweven, alsof daarmee de zwaartekracht kon worden bedwongen.
Dit geestige fenomeen heeft te maken met het feit dat de ouder wordende loper steeds kleinere passen neemt. De oorzaak is dat de elasticiteit van de spieren met het klimmen der jaren afneemt. Ik heb lopers van rond de 70 die zo’n 200 passen per minuut doen, wat leidt tot veel moeite maar geringe vooruitgang. Telt u voor de grap uw beenfrequentie eens. Beneden de 160 en u loopt als een beer in slow motion, boven de 180 en u bent althans wordt oud. Dat laatste wens ik u ook toe.
Zo ziet u maar weer: ook in de loopsport geldt, dat meten weten is. Maar dat u daar blij van wordt is niet waarschijnlijk.
Erik Endlich