Zo: de eerste training zit er weer op. Eindelijk weer koppen in 3D gezien, zweetlucht geroken, atleten tot spoed gemaand, eens lekker geschreeuwd dat de techniek beroerd was. Mijn stembanden bleven zo wie zo niet gespaard, aangezien het pak lopers in het begin ruim anderhalve meter tussenruimte had, zodat ik steeds met luide stem de lange rij diende toe te spreken.
Overigens heb je als trainer dan van doen met een soort kudde, die ondanks de bij herhaling toegeroepen waarschuwing de neiging heeft een kluit te vormen. De sociale cohesie, die velen – behalve mij – er toe beweegt te klitten, vormt in deze coronatijd natuurlijk een flink obstakel dat onze atletiekvereniging in het slechtste geval een dikke boete kan bezorgen. Aldus dreef ik, als een wolf tussen de schapen, de club uiteen, wat lang niet meeviel. Want men had elkaar, na een zo lange tijd van autistisch vertoeven in huiselijke kring, veel te melden. De kwebbelzieke meute behoefte daarom de gesel van mijn toorn, nu een tweede coronagolf anders niet denkbeeldig zou zijn. De gebruikelijke inhaalmanoeuvres waren in dat perspectief levensgevaarlijk en wederom moest ik de doorgaans slome atleten, die er een ronde over doen om een ander voorbij te komen, manen afstand te houden.
Voorts had het bestuur in zijn wijsheid besloten één toilet, te weten de voorziening bedoeld voor invaliden, open te stellen. Ik moest mij steeds naar die inrichting spoeden, omdat ik tot mijn niet geringe schrik zag dat men soms met vier personen tegelijk naar de WC ijlde.
Er stond een tafeltje voor dat rolstoeltoilet waarop flesjes met vloeibare zeep. Omdat de personen die hun blaas wilden legen blijkbaar in zeer korte tijd aandrang voelden, werd er in de haast maar een beetje in het rond gespoten – met de zeep welteverstaan – waardoor het een glibberpartij werd en soms atleten als kegels omvielen en tegen elkaar botsten.
Kort gezegd: het was met name voor mij een bijzonder inspannende training. Rutte roemt de discipline van de Nederlanders, hoe anders zou hij praten als hij onze training had waargenomen. Een chaos waarin, ondanks mijn neurotisch heen en weer geren en in weerwil van mijn op hoge toon gegeven aanwijzingen en waarschuwingen, geen eer viel te behalen.
Na afloop van de training, die maar niet ten einde leek te komen, rende het pak werktuigelijk richting kantine – maar die was dicht. Het scheelt dat niemand zich ooit doucht in onze vereniging, anders had ik daar ook nog lieden moeten tegenhouden. Hier en daar werd nog geprobeerd een raam te forceren, een enkeling riep op om de kogels uit het materialenhok te halen teneinde het venster in te gooien, maar gelukkig was dat hok ook dicht.
Uiteindelijk droop men mokkend af en slofte men, de hemel zij geprezen, huiswaarts.
Hoe lang moeten wij potdomme nog op dat vaccin wachten?
Erik Endlich