In de reeks rituelen in de sport – zoals het kruisjes slaan van voetballers, zwemmers die molenwieken op het droge, in hun handen blazende tennisspelers – is de warming-up van lopers misschien de meest hilarische. Bezien vanuit het perspectief van een bankzitter lijkt het of de gemiddelde loper een boom probeert om te duwen, de benen heft zonder van de plek te komen, met opgeheven armen een zonnegroet brengt en met de handen in de heupen zwaait alsof betrokkene ergens Latijns- Amerikaanse muziek hoort.
Deze bewegingen zijn gebaseerd op de gedachte, dat een goede warming-up de prestatie ten goede komt. Wat de buitenwacht waarneemt is wanneer je mensen ziet dansen zonder de muziek te horen: lieden die aanstellerig doen. Wat het in de meeste gevallen ook is. Als trainer moet ik, teneinde de licentie veilig te stellen, jaarlijks naar Papendal voor workshops. Daar was laatst een meneer die zich zes jaar lang gebogen had over de zin en onzin van een warming-up voor lopers. Uit deze qua opdracht beperkte en uiterst langdurige onderneming leid ik niet direct af dat deze man over gezond verstand beschikt, maar goed: hij heeft er, laten we zeggen: goed naar gekeken. Enfin, volgens dr. Opwarmen zijn bijna alle oefeningen zinloos als deze niet direct iets met de loopbeweging te maken hebben. Daarmee vallen alle oefeningen met de armen hoog, de benen opzij, het lichaam voor-, achter- en zijwaarts af. We zijn, zo declameerde deze professor in de Voorbereiding, immers geen balletdansers.
Daar zit wat in. Het leidt niettemin tot een aanmerkelijke beperking binnen het ritueel dat warming-up heet. De hooggeleerde nerd gaat namelijk voorbij aan het niet te onderschatten placebo-effect. Zo leg ik mijn atleten in de meest vreemde bochten – voordat er proat van komt: ik doe het voor – en het pak doet dat na, althans: probeert dat. Men denkt dat dit zo hoort. Hij zal er wel verstand van hebben, zo wordt geredeneerd
Een collega-trainer, die zijn laatste trainerscursus in het begin van de jaren zeventig heeft gevolgd, gaat nog wat verder en laat zijn atleten een half uur lang de meest vreemdsoortige huppel-, hinkel-, spring- en kaatsoefeningen doen, alsof hij ze grondig voorbereidt op een dressuurcompetitie-zonder-paard. Hij doet deze merkwaardige reeks exercities, deels afkomstig van de Spaanse Rijschool te Wenen, reeds 35 jaar lang zonder dat er, als het kind in het sprookje van de Kleren van de Keizer, iemand zegt: hó effe! Kappen, time-out: waar zijn we eigenlijk helemaal mee bezig?
Met het voor de gek houden van atleten – denk ik dan. Maar het is niet erg. Ook niet dat hij ze afknijpt dat ze groen zien, wat tegen de moderne inzichten met betrekking tot trainingseffecten indruist. Want ze gaan na afloop voldaan en blijmoedig naar huis. Daar gaat het ten slotte om. Nu maar hopen dat ze dit stukje niet lezen.
Erik Endlich