Zoals vaker met een breedtesport zijn er een paar cracks, die zich onderscheiden van de grijze massa omdat ze bloedfanatiek zijn en dus veel trainen en wedstrijden doen. Vanzelfsprekend is talent een voorwaarde – hoewel ik dat met sportvissen een lastig te definiëren begrip vind. De Sportvissersbond weet ook niet wat een talent is, met name niet hoe vroeg je dat in iemand kunt onderkennen. Is het een jongeling die bij voorkeur zit? Wellicht met een stok in zijn of haar handen? Staart het kind voorts gedurig in het water, blijkt het favoriete huisdier een vis te zijn? Dat kan ergens op duiden. Verder moet het sportvistalent in spé ongelooflijk dom uit de ogen te kijken. Dat laatste vind ik tenminste.
De onnozele uitdrukking heb ik gedestilleerd uit een vergelijkend onderzoek van ongeveer zesduizend sportvissers. Die ik afgelopen zaterdag ontmoet, althans: gezien heb. Met mijn vissende zoon, die deze hobby niet alleen met mij maar ook met een kameraad deelt, reden wij die zaterdag richting de Jaarbeurs waar de grootste sportvissersbeurs in Europa werd gehouden. Een paar enorme hallen, waar je over de koppen kon lopen.
Na de eerste tien minuten dacht ik wanhopig: ik moet een andere hobby zoeken. Dit zijn immers niet de mensen, met wie ik aan de waterkant zou willen zitten. Mijn indruk was, dat er sprake was van een reclasseringsbijeenkomst voor gewezen criminelen, toevalligerwijs samenvallend met de jaarvergadering van vechthondenhouders. Dat ze in plaats van knuppels en bullenpezen met hengeltjes en schepnetten liepen, was wat wonderlijk, maar overigens maakten de bezoekers een grimmige en woeste indruk.
Na een uur of wat langs stands vol soms wonderlijke visspullen te zijn gesjokt – te denken valt aan bruistabletten om vissen aan te trekken, soort van condooms met haken dat kunstaas is, warmtepakken in de vorm van een ijsbeer, een heus atelier vol kunstvissen – kon ik inmiddels een onderverdeling maken tussen de orks en gnomen die ons omringden. Aan het ene kant van het spectrum aan vissend publiek heb je de vliegvisjongens, want een vliegvissende vrouw heb ik niet gezien. Die vliegvissers vormen de elite: zij knoeien in hun ateliers met veertjes, touwtjes en namaakhaartjes waarmee zij kunstvliegen maken. Die gooien ze met een slap hengeltje via een soort lassobeweging in het water, waarna ze doorgaans niets vangen. Het andere einde van het spectrum liggen (want dat doen zij doorgaans) de karpervissers. Slapen op een stretcher tot een pieper gaat, waarna via een zelfhaaksysteem de karper binnen gehengeld wordt. De rafelranden van het sportvissen.
Vanzelfsprekend zijn wij, de zoon, zijn kennis en ik de echte sportvissers. Een weg zoekend door ruig terrein, op verkenning naar ongerepte wateren, met een rapier van een hengel de strijd aangaan met happende monsterroofvissen.
Vandaar natuurlijk dat zo’n beurs niet wat voor ons is. Wel een paar honderd euro uitgegeven daar – dat dan wel weer.
Erik Endlich
Leuk stukje!