Ik heb al hel wat wetenschappelijke dissertaties doorgespit – het intellect moet bevredigd worden – maar zoveel is wel duidelijk: je sportprestaties worden voornamelijk bepaald door genen. Wie de fysiek ontbeert kan zich een ongeluk trainen, maar meer dan een middenmoter word je niet. Aan de andere kant is er de talentrijke sporter die lui is: hij groeit eveneens uit tot een gemiddelde atleet.
Daarom is genealogie zo leuk. Het leert wie zich in het voorouderlijke geslacht heeft voortgeplant en wat er van geworden is. Tevens wordt duidelijk of er een kans bestaat dat uit deze complexe genenvoorraad iets voortkomt, dat in sportief opzicht potten kan breken.
Een probleem is wel, dat de sportbeleving tot aan zeg begin twintigste eeuw, en dan verder de historie in, geen moer voorstelde. Men was in de eerste plaats te druk om de kost bij elkaar te scharrelen en voorts bestond het fenomeen sport nog niet. Een enkele zonderling drukte bij wijze van ludieke actie een zwaar stuk ijzer boven zijn hoofd, een ander had er schik in om iemand neer te slaan. Het was nog tamelijk primitief in die dagen. Men rende hoogstens om op tijd op de werkplek te zijn.
Wat wel een aanwijzing oplevert, is de professie van de voorgeslachten. Wie uit een lijn van klerken en boekhouders voortkomt, hoeft weinig van het eigen prestatieve vermogen te verwachten. Dunne armen en een weinig voorovergebogen houding bepalen doorgaans het fysiek. In deze kringen vindt met de schakers, dammers en juryleden. Niets mis mee voor wie vreugde ontleent aan een zittend bestaan, maar het is geen materiaal voor de Olympische Spelen.
Mijn zwager Hans heeft onze familie in kaart gebracht. Wat opvalt is, dat voorgaande geslachten heel Europa doortrokken. Duitsers, Hugenoten, Belgen: ze vlieden rusteloos van het ene naar het andere land, om vervolgens weer de benen te nemen. Bij gelegenheid werd er dan weer iemand bezwangerd, waarna het resultaat daarvan op termijn ook weer de wijk nam. Ik zie daar een aanleg voor de duursporten in, want wie zitvlees heeft of sprintvermogen, keutelt doorgaans wat in en rond de geboortegrond. De wederhelft verklaart uit het voorgaande dat het lieden waren, die vanwege hun onsympathieke houding uit de gemeenschap geknikkerd werden. Kwaadsprekerij zeg ik u.
Verder is opmerkelijk, dat er zowel aan vaders- als moederszijde de mannen bijna allemaal slagers waren. Hoe dat te duiden? Nou: kerels die van aanpakken wisten, met kilo’s vlees sjouwden en met geheven arm en een hakmes in de buitenmaat knuisten botten kliefden. Uit deze rusteloze en gespierde mannenbroeders is deze jongen voortgekomen.
Hier begint het raadsel. Ik ben namelijk lang en mager, word reeds wee van een koeienblik en ik ben zowel geboren als getogen in Almelo en: niet van zins de landsgrens te passeren.
Genealogie leert ons niets.
Erik Endlich