Agressie in de sport is een universeel fenomeen. Voorheen het exclusieve domein van bokser en karateka, maar ondertussen zelfs doorgedrongen tot de atletiekbaan. De werpers brullen hun werptuig tot voorbij het persoonlijk record, een zilveren atlete gooit de schoenen van haar sponsor tot bijna onder het tartan, op de middenafstand is het ellebogenwerk en op de schenen trappen usance.
Het is de vraag of het ergens toe leidt. Bij onze nationale ploegen tijdens de Olympische Spelen in ieder geval tot niks. Ondanks dat de volleybalsters, hockeymeiden en handbalsters de indruk gaven dat ze tegenstanders konden villen en champagne uit de schedels van de overwonnen wensten te drinken, heeft het weinig succes gebracht. Neem de hockeyfinale: driekwart balbezit, als de Engelse meiden al eens bij toeval de bal in hun bezit kregen, zat er direct een venijnig pokende stick van een Nederlandse tegenstander bij. Maar de Engelse vrouwen, wat flegmatieker en een tikje afwachtend, wisten toch te winnen. Meer bekeken en uitgekookt. Vijf kansen en drie keer raak. Wij 97 kansen en hetzelfde doelsaldo. Zo ook de volleyballers en handbalsters: de dood of de gladiolen-mentaliteit, maar het werd frustratie en een pover bosje paardenbloemen.
Zelf was ik, beken ik tot mijn schande, ook regelmatig agressief tijdens de vele Rio-uitzendingen die ik bekeken heb. Vooral bij de vechtsporten. Toevallig bestaat het Almelose deel van onze Olympische ploeg uit een bokser, Peter Mullenberg, en een taekwondo-dame die – maar dat weet u – Reshmie Oogink heet. Er wordt veel afgemept in mijn geboortestad, we zijn niet van de kinderachtige. Eerst slaan, dan praten we eventueel verder: dat werk. Peter sloeg er duchtig op los, maar kwam slechts één partij verder. Geflikt door de jury, die ik dampend van woede en gefrustreerd schaduwboksend in gedachten allemaal knock-out sloeg. Dat had ik ook bij Oogink , maar misschien omdat ik niet veel begrijp van dat Taekwondo. Ze lag een puntje achter op een Amerikaanse… en stond op de plek wat hulpeloos te hupsen. ‘Trap dat mens dan toch, stamp haar tronie in elkaar, doe wat!’, gilde ik haar voor het tv-scherm toe. Maar afgezien van wat slappe uitgestoken beentjes kwam het niet.
Nog erger was het met Nouchka Fontijn. Boksfanaat die ik ben was ik meteen verkocht toen ik haar weergaloos zag knokken, een puntenmachine pur sang. Vervolgens om het goud met Claressa Shields, een achterbuurtkind met een gekmakende attitude die eruit bestond dat ze haar dekking liet zakken, gillend uitdaagde en aanstelligere pasjes deed. Terwijl ik tot afgrijzen van de wederhelft maar geheel onbewust meedanste en in het luchtledige sloeg, zag ik Fontijn meer scoren dan dat manwijf uit the hood- maar desondanks verloor. Zoonlief, die meeat, keek met afgrijzen naar zijn doorgaans wat-van-een-vader die thans agressieve combinaties ten beste gaf en verwerpelijke drieletterwoorden gilde.
De Spelen zijn voorbij. Ik mag weer watje zijn.
Erik Endlich