Wie een hond heeft, is noodgedwongen sportief. Want je moet uit met zo’n beest. Helaas voor het dier treft het soms een luie baas. Bij ons in de buurt zijn de bazen zó lui, dat het betreffende echtpaar de kinderen opdraagt om Labrador en maat teckel uit te laten. De betreffende Nachwuchs, vanzelf erfelijk belast, holt met de arme dieren tot het eerstvolgende stukje groen aan het einde van de straat, laat ze daar hun behoeften doen – en rennen weer naar huis. Veel bazen zijn geen dier waard.
Ik meen dat de eega en ik wel goed voor ons duo Welsh Corgi’s is. Zo op het oog zijn deze lange maar lage honden niet gebouwd voor de lange afstand. De pootjes zijn niet langer dan een gemiddelde blinde vink en het lange lichaam lijkt ze vooral in de weg te zitten. Schijn bedriegt. In het oorspronkelijke thuisland Wales in Engeland sporen ze koeien aan om andere weidegrond te betreden. Dat doen ze door de betreffende hoefdieren in de kuiten te bijten. De koe wordt narrig en schopt naar achteren – maar tevergeefs. Omdat de Corgi zo laag is, schopt hij jammerlijk over de hond heen. Nu koes oppositie faalt, loopt hij derwaarts. Aldus loopt ons hondenras kilometers lang over weidegrond. Ze zijn schier onvermoeibaar.
Vandaar hun loopbehoefte en onze wandelinvestering, die anderhalve uur per dag vereist. Hoe druk kun je zijn met die onderdeurtjes.
Ik ren er wel eens mee, maar slechts als het stormt, regent, sneeuwt en/of hagelt. Dan is de kans op een confrontatie met andere honden en vooral bazen gering. Ik heb onze honden namelijk nauwelijks onder controle. Ik gil weliswaar de door de hondjes ingehamerde bevelen “wachten!”, “dóórlopen!!” en “hier komen!”, maar slechts zelden met het beoogde effect. Teef en reu Corgi vinden mij weliswaar bijzonder tof en aardig, maar beschouwen mij vooral als een deel van de roedel. Een merkwaardig hoog exemplaar, die de bijzondere gave heeft op twee poten te lopen, maar geen mens die naar believen bevelen schreeuwt die het waard zijn om opgevolgd te worden.
Daarom hardloop ik niet graag me ze. Ze bijten in konten van door hun als onsympathiek beschouwde honden, rennen een andere richting uit als door mij aangegeven en steken ondanks het “wachten” blij straten over, waardoor auto’s piepend tot stilstand worden gedwongen. Nu lijn ik ze aan en laat ze rennen op desolate plekken.
De wederhelft is uit een ander hout gesneden en zij is, niet noodzakelijkerwijs over mij, maar zeker wel over de Corgi’s de onbetwiste baas. Zij hoeft slechts “uh!” te roepen en het montere duo staat als bevroren stil. Ik begrijp niet hoe dat werkt. Haar “wat denken wij te gaan doen” doet hen onmiddellijk op hun schreden terugkeren.
Het is als met mijn atleten: ze vinden mij aardig. Maar luisteren ho maar.
Erik Endlich