Het zijn barre tijden voor de zestiger in loondienst – zoals deze jongen. Ik moet nog door tot 67 en nog wat maanden. Het is ronduit verschrikkelijk. Misschien niet voor degene die het werk als hobby zien. Overigens heb ik die lieden altijd gewantrouwd. Een hobby hoor je in je vrije tijd te doen. Werk is werk en op z’n hoogst iets waar een zeldzaam gevoel van voldoening de monotonie van de tredmolen doorbreekt. Daarbij leer je door de slavenarbeid het vrij zijn waarderen. Het vervelende is evenwel, dat je meer dagen werkt dan je aan vakantie hebt. Het is om gek van te worden.
Dat had ik als kind al, wellicht vanwege het bos. Mijn ouders, twee zussen, een broer en ik woonden destijds bevoorrecht. Er lag op een steenworpafstand van onze woning een bos. Het was een klein paradijsje door avonturiers waar bijna niemand kwam. Mede dankzij deze aangename omstandigheid konden wij naar hartenlust boomhutten bouwen, de nabijgelegen manege besluipen en indiaantje spelen, waarbij het zaak was om je zo stil mogelijk tussen de struiken te begeven en, bewapend met zelfgemaakte pijl en boog, het wild te bespieden. Mark Twain heeft boeken vol geschreven over dergelijk jongensvermaak.
School vormde dan een hinderlijk oponthoud in dat avontuurlijk bestaan. Toen werd de kiem gelegd voor de weerzin tegen alles wat tussen mij en mijn vrijheid stond. Want sedertdien hield het maar niet op, integendeel: de soort van detentietijd nam toe, de vrije tijd slonk.
Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in een kantoorbaan met weliswaar aardige collega’s, maar eveneens met administratieve klussen die naar mijn overtuiging in het geheel niet bijgedragen hebben aan het levensgeluk van wie dan ook: klant noch leidinggevende rent juichend door de gangen als ik wat werkzaamheden heb afgerond. Wellicht zijn ze er wat blijer over dan ikzelf, maar dat is ook niet zo moeilijk.
Inmiddels werk ik nog vier dagen per week, wat weliswaar 20% scheelt, maar het is nog steeds vier dagen werken en drie dagen vrij, met andere woorden: de balans slaat nog steeds door naar de verkeerde kant.
Maar als je eindelijk met pensioen mag – ik zet, als een gevangene, elke dag een kruisje – dan is de vrijheid daar. Wat strammer maar hopelijk nog ongebroken verlaat ik mijn kooi, vlieg ik uit, kom ik nooit meer terug.
Misschien is de prijs van pensioen dan wel te hoog. Val ik net in een periode van laagconjunctuur en kunnen de eega en ik op een houtje gaan bijten. Niet erg. Want we mogen gaan – voor zover financieel mogelijk – en staan waar wij willen. Wie doet ons wat?
Dan is er nog het risico op fysiek ongemak, of erger. Zoals u weet sport ik mij een slag in de rondte. Akkoord: dat is geen garantie, maar het kan schelen. Met andere woorden: dat ik nog lang voor u mag schrijven…
Erik Endlich