Er stond een fantastisch verhaal in een fantastische krant: Rinus Israël in Het Parool. Een bij mens en maatschappij betrokken man die het leven nam zoals het kwam, met geluk en gelul. Een geboren Amsterdammer die het als broodvoetballer maakte in Rotterdam en die, met de gebreken en beperkingen van de ouderdom toch elke dag geniet van het leven. Eruit halen wat erin zit.
Ik heb altijd een zwak gehad voor IJzeren Rinus. Dat heeft zoals bijna alles in het leven te maken met leeftijd. Het is een spiegeling. Toen ik voetbalde werd ik aanvankelijk op doel gezet. Ik kon vrij goed keepen, zeiden ze, in de E1. Ze bedoelden natuurlijk dat ik niet zo’n veldtalent was. Keepen had ik geleerd op de weide waar we na schooltijd voetbalden met jasstapels als doelen, op de hoek van de Prins Hendrikstraat en de Jacobsonstraat, in onze achtertuin aan de Jalinkstraat, waar ooit een voetbalclub (SVZW) domicilie hield, zonder kantine, met alleen een kleedhok voor omkleden en wassen met emmers wateren een schuurtje voor worst en bier. Op die geheiligde grond is later een kerk met een klokkentoren gebouwd, genoemd naar een berg (Thabor), wat raar is voor een veld waar elk hobbeltje eigenlijk te veel is. Geen wonder dat IJzeren Rinus de achternaam Israël heeft, want daar staat die berg ook; een bult onverzettelijkheid.
Als keeper ben ik gestopt toen ik een keer tegen de paal dook en met een hersenschudding naar het Prinses Irene Ziekenhuis moest. Ik had er veel voor over om Lev Yashin te zijn, maar niet ten koste van alles, dus werd ik verdediger, voorstopper, dus nog steeds een tegenhouder in de achterste linie, vooral omdat mijn capaciteiten nou niet bepaald op het middenveld of in de voorhoede lagen, bij gebrek aan techniek, inzicht en snelheid.
En zo werd Rinus Israël mijn voetbalheld, mede vanwege het feit dat Feijenoord de eerste Nederlandse club was die de natie begeesterde en dermate tot de verbeelding sprak dat iedereen fan was. Feijenoord speelde nota beide bene Europees en zou in 1970 de Europa Cup winnen. Ik was toen elf, plakte krantenartikelen in albums en IJzeren Rinus was de man, de eerste en bovenal de laatste man. En ik? Ik wou hem zijn.
Hoe ouder je wordt, hoe betrekkelijker het leven, maar herinneringen blijven, want die kleven. Ik heb Rinus Israël een keer gesproken, maar toen was hij al trainer, bij PEC Zwolle, waar hij na zijn succesjaren met Feijenoord oefenmeester is geweest. Wat ik me nog herinner is hoe volstrekt naturel hij was en hoe zacht ijzer kan zijn. Een man zonder spatjes, die dat mij vroeg hoe het met Kick van der Vall was. En met Jan Jeuring en Theo Pahlplatz. Hij was volkomen zonder spatjes, een vrolijk-keurige man. Het was natuurlijk een interview van niks, maar hij (een jaar of veertig) nam alle tijd voor mij (en jaar of twintig) en alleen dat al was onvergetelijk. Een beetje vergelijkbaar met mijn ‘interview’ of wat daarvoor moest doorgaan in 1988 met de grootste voetballer aller tijden, Johan Cruyff, op Het Lageveld.
Net als Cruijff is Israël een Amsterdammer, maar onvergelijkbaar, want Ajax versus DWS. Nog een verschil: Johan is dood en Rinus leeft. Hij is 78 en tegenwoordig bankzitter, zowat elke dag. In de fietsenzaak Dral te Landsmeer. Zo las ik in Het Parool, de enige krant waarop ik een abonnement heb. Het is een prachtig geschreven portret van de hand van Jaap Visser. Ze zeggen bij Dral dat Israël bijkans elke dag een poosje komt en dat ze deswege een tafel speciaal voor hem hebben neergezet. ‘Zijn vrouw betaalt stallingsgeld om hem een paar uur niet thuis te hebben.’ Lees dat verhaal. Over de gewonnen Europa Cup-finale in San Siro, over de kunst van het relativeren, het genadeloos verdedigen, over Fadrhonc, Happel en Michels, over Stanley Matthews en Ove Kindvall. Natuurlijk ook over zijn broeder in het kwaad Theo De Tank Laseroms en over zijn grote liefde, nee niet voetbal, want ze heet Greet.
Han Pape